4 februari 1917: een Raad voor Vlaanderen

De Eerste Wereldoorlog betekende voor de Vlaamse strijd een belangrijke mijlpaal. De Vlaamse Beweging groeide uit van een tot dan toe vrij serviele beweging naar een assertieve speler op het Belgische schaakbord.

Een artikel van Luk Van Nieuwenhuysen in Vlaams Belang Magazine, maandblad van de Vlaams-nationalistische partij, februari 2017 

Enerzijds was er in de loopgraven aan de IJzer de Frontbeweging, waar onder impuls van voornamelijk jonge Vlaamse intellectuelen werd ingegaan tegen het francofiele bastion dat het Belgisch leger – met 85 procent Franstalige officieren – toen was en tegen de wijze waarop die de ongeveer 70 procent Vlaamse frontsoldaten vaak met misprijzen behandelden. Vlamingen werden overal achteruit gesteld, behalve dan in de vuurlinie.

Maar de Frontbeweging bleef niet beperkt tot het aanklagen van de wantoestanden waaronder de Vlaamse soldaten in de loopgraven gebukt gingen. De Fronters lieten vanaf 1917 hun eisen via ‘open brieven’ en door middel van affiches tijdens zogenaamde ‘vliegtochten’ verspreiden. Veeleer dan tot muiterij op te roepen, werd er aangestuurd op een politieke oplossing voor hun verzuchtingen. Toen bleek dat daartoe bij de legerleiding noch bij de Belgische overheid enige bereidheid bestond en de leden van de Frontbeweging integendeel het voorwerp uitmaakten van repressie, richtten de Fronters hun aandacht in toenemende mate op de idee van ‘zelfbestuur’, weliswaar nog altijd binnen een Belgische federatie. Het document ‘Vlaanderens Dageraad aan de IJzer’, dat in oktober 1917 werd gepubliceerd, was daar de uitdrukking van.

Met Duitse hulp

Aan de andere zijde van de frontlinie bevonden zich in het door de Duitsers bezette deel van Vlaanderen de ‘activisten’, Vlamingen die hoopten om met de hulp van de Duitsers een aantal Vlaamse verzuchtingen te verwezenlijken die hen door de Belgische overheid al meer dan tachtig jaren werden ontzegd, zoals hoger onderwijs in het Nederlands. In 1916 werd door toedoen van de Duitsers de Franstalige universiteit van Gent vernederlandst. (Na de wapenstilstand viel alles terug in de oude plooi en vervolgde de Belgische justitie degenen die hun medewerking hadden verleend aan de vernederlandste universiteit, zowel docenten als studenten). Sommige activisten wensten nochtans meer. Na de Duitse overwinning op Roemenië eind 1916, leek de mogelijkheid te bestaan dat het tot een onderhandelde vrede zou komen. De activisten wilden dat Vlaanderen als een volwaardige entiteit aan die onderhandelingen zou kunnen deelnemen, los van België dus. Daardoor kwam het activisme in 1917 in een stroomversnelling terecht. Na onderhandelingen tussen verschillende activistische organisaties werd op de Vlaamse Landdag van 4 februari te Brussel door zo’n 125 aanwezigen  de Raad van Vlaanderen opgericht, een centraal orgaan dat het voortouw moest nemen van een politieke samenwerking met de Duitse bezettingsautoriteiten. De Raad keurde een motie goed waarin werd geponeerd dat het oude België niet mocht worden hersteld en dat een vredesverdrag waarborgen voor de Vlamingen moest bieden. Peter Tack was de eerste voorzitter van de Raad, die aanvankelijk een vijftigtal leden telde. Tegen eind 1917 waren er dat 81.

Bestuurlijke afscheiding, maar geen onafhankelijkheid

Voor sommigen, zoals voor de Nationale Jong-Vlaamse Beweging moest de Raad uitgroeien tot een heus parlement voor Vlaanderen, dat ook wetgevende bevoegdheden zou uitoefenen. De Raad zou daarnaast ook een soort van regering van de toekomstige soevereine Vlaamse staat moeten vormen. Dat ging de gematigde activisten te ver. Die streefden vooral met Duitse steun de verwezenlijking na van een aantal specifieke strijdpunten van de Vlaamse Beweging. Er waren binnen de Raad dus wel degelijk verschillende inzichten vertegenwoordigd.

Een eerste opvallend initiatief bestond uit het zenden van een delegatie van zeven raadsleden, met onder andere dr. August Borms, die op 3 maart voor een gesprek werd ontvangen door  de toenmalige Duitse rijkskanselier Theobald von Bethmann-Hollweg. Die erkende de noodzaak van de volledige bestuurlijke afscheiding van Vlaanderen, hetgeen een administratieve opdeling inhield, echter geen politieke. Geen onafhankelijkheid dus, dat hadden de Duitsers al meteen duidelijk gemaakt. Het nieuws van het bezoek werd gelekt en er verschenen foto’s van de ontvangst die, aangewakkerd door de tegenstanders van de Vlaamse ontvoogding, de nodige verontwaardiging ontlokten. Generaal von Bissing, hoofd van de militaire regering van België, ondertekende finaal een besluit dat België indeelde in twee taalgebieden en waarbij de ministeries werden opgesplitst. De Waalse ministeries verhuisden naar Namen.

De vlucht vooruit 

Na het overlijden van von Bissing in april 1917 liet de greep van de Duitse militaire top op de politiek zich steeds meer gevoelen. Bij die militairen leefden overwegend annexionistische ideeën. Die militaire greep werd nog versterkt toen de Duitse rijkskanselier ontslag nam. Dat had ook voor de Raad van Vlaanderen gevolgen. Mede onder invloed van vooral August Borms en dichter René de Clercq stemde de Raad er op 22 december 1917 mee in om de politieke zelfstandigheid van Vlaanderen uit te roepen, ten einde zo de Duitsers voor een voldongen feit te plaatsen en hen ertoe te bewegen de Vlaamse onafhankelijkheid alsnog te erkennen. Volgens sommige bronnen gebeurde de stemming binnen de Raad in verwarring. Toch vond de formele uitroeping van de zelfstandigheid plaats op 20 januari 1918 in Brussel en op 3 februari in Antwerpen. De Duitsers hapten echter niet toe. Met het oog op mogelijke vredesonderhandelingen werd hun ‘Flamenpolitiek’ opzijgezet ten voordele van een herstel van België. Daaraan vermocht de tweede Raad van Vlaanderen, die intussen na een volksraadpleging tot stand was gekomen, niet verhelpen. Toen midden 1918 duidelijk werd dat het laatste grote Duitse militaire offensief mislukt was, gaf de Duitse overheid iedere verdere aanspraak op België op. Begin november bestond de Raad niet langer en de Vlaamse eisen kwamen niet ter tafel tijdens vredesonderhandelingen. Er waren immers geen onderhandelingen. De wapenstilstand kwam tot stand onder de voorwaarden van de geallieerden. In België werden de activisten vervolgd.

Verraad?

Of het activisme al dan niet een goede zaak was, blijft tot op vandaag voorwerp van discussie. De vraag die men zich kan stellen is of er na de oorlog sneller aan de Vlaamse verzuchtingen zou zijn voldaan als het activisme niet had bestaan. De wijze waarop de Vlaamse Fronters die loyaal in het Belgisch leger streden, werden behandeld, laat vermoeden van niet. Hebben de activisten hun land verraden? Frontaalmoezenier Paul Vandermeulen stelde alvast van niet. Verraders zijn immers degenen die hun land nadeel berokkenen ten voordele van de vijand, was zijn stelling. Wat er ook van zij, zowel het activistische avontuur als de Frontbeweging lagen aan de basis van een Vlaams reveil en van de partijpolitieke organisatie van het Vlaams-nationalisme, te beginnen met de stichting in 1919 van het ‘Vlaamsche Front’, beter bekend als de Frontpartij. Dat reveil dommelt nu weer eens in, dan weer flakkert het op. Vandaag verkeert het min of meer in een kunstmatige coma. Uitdoven zal het pas helemaal als Vlaanderen een volwaardige natie met een eigen staat is geworden.