Een staatssecretaris vol goede wil m.b.t. de taalkaders?

Barbara Pas interpelleerde gisteren de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken over “de blijvende koloniale taaltoestanden bij de Federale Wetenschappelijke Instellingen”. Het betreft het niet naleven van de juiste invulling van de taalkaders, wat al jarenlang een oud zeer is. En zoals blijkt, zijn de opeenvolgende N-VA-excellenties niet echt in staat om er veel aan te veranderen… Of ontbreekt hen de goede wil, die ze nochtans beloven? Om over moed nog te zwijgen… De verantwoordelijkheid afwentelen op de Vaste Commissie voor Taaltoezicht is dan ook iets te gemakkelijk. Men zou bijvoorbeeld met een eenvoudige meerderheid in het parlement de taalwetgeving kunnen aanscherpen… Barbara Pas diende alvast een motie van aanbeveling in om de staatssecretaris aan te porren om iets te ondernemen. Al zal van de beloofde goede wil niet veel in huis komen, want de motie van aanbeveling van Barbara Pas werd al onmiddellijk afgeschoten door… N-VA-Kamerlid Werner Janssen. 

U leest hieronder het letterlijke verslag van de commissiezitting. 

Barbara Pas (VB): Mijnheer de voorzitter, mevrouw de staatssecretaris, ik heb uw voorgangster een dikke twee jaar geleden over deze problematiek geïnterpelleerd. Het gaat over de taaltoestanden die heersen bij de federale wetenschappelijke instellingen. Wij volgen deze problematiek al decennia op en helaas stellen wij nog altijd vast dat de Vlamingen in deze instellingen serieus tekort worden gedaan wat de verdeling van de jobs betreft.

U weet dat de taalkaders die ondertussen bestaan eigenlijk op zich al een geïnstitutionaliseerde discriminatie van de Vlamingen zijn. Men gaat daar uit van het fiftyfifty-principe, terwijl de Vlamingen 60 % van de bevolking uitmaken. De taalkaders bestaan echter en dat is niet uw verantwoordelijkheid. Het is wel uw verantwoordelijkheid dat de taalkaders nageleefd worden. Wij stellen vast dat niet eens de helft van de jobs in de federale wetenschappelijke instellingen aan Vlamingen wordt  toebedeeld.

Ik had gehoopt dat met uw voorgangster daarin verandering in zou komen, maar na de cijfers te hebben bestudeerd bleek dat helaas ijdele hoop te zijn. In haar antwoord van twee jaar geleden op mijn interpellatie zei uw voorgangster dat voor alle federale wetenschappelijke instellingen samen 48,1 % van de betrekkingen door Vlamingen werd ingevuld en dus 51,9 % door Franstaligen. Als ik de gegevens van de federale webstek PData bekijk en de berekening voor al deze federale instellingen opnieuw maak op basis van de meest recente beschikbare cijfers — tot 30 juni 2016 —  dan kom ik uit op een verhouding van 48 % Nederlandstalig tegenover 52 % Franstalig. Er is dus helemaal geen verbetering. In anderhalf jaar tijd is er helemaal geen vooruitgang geboekt. Integendeel, er is zelfs nog een lichte achteruitgang.

Uit een vergelijking van de meest recente cijfers met betrekking tot de afzonderlijke instellingen, met de cijfers van twee jaar eerder, dus van halfweg 2014 tot halfweg 2016, is er in zes instellingen een vooruitgang vast te stellen, maar helaas in acht instellingen een verdere achteruitgang te noteren wat het aantal jobs voor Vlamingen betreft. Voorts blijkt daaruit dat in elf van de veertien federale wetenschappelijke instellingen, momenteel de verhoudingen die door de taalkaders worden vastgelegd niet eens worden gehaald voor de Vlamingen.

In twee instellingen is dat wel het geval. Eén instelling beschikt niet eens over taalkaders en ook daar ligt het aantal jobs voor de Vlamingen onder de vijftig procent.

Het is natuurlijk bijzonder jammer dat er een verdere achteruitgang vast te stellen valt. De Sterrenwacht is in dat opzicht de ergste instelling, waar slechts 41,1 % Vlamingen tewerkgesteld is, op twee jaar tijd een achteruitgang met 1,3 %. In het Koninklijk Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie is 41,3 % Vlaming, ook een achteruitgang met 1,8 % tegenover twee jaar tevoren. Idem dito voor het Rijksarchief, waar nog 46,8 % Vlamingen tewerkgesteld is, ook een achteruitgang tegenover twee jaar daarvoor.

Mevrouw de staatssecretaris, ik kan niet anders dan daaruit besluiten dat uw voorgangster geen beleid heeft gevoerd om die situatie ten nadele van de Vlamingen recht te trekken, want anders zou er geen verdere achteruitgang vast te stellen zijn. Integendeel, het aantal jobs voor de Vlamingen zou erop vooruitgegaan zijn.

Ik vraag u uiteraard om die wettelijk vastgelegde taalkaders na te leven en om het beleid van uw voorgangster om te gooien door daar effectief iets aan te doen.

Mevrouw de staatssecretaris, hebt u enige ambitie op dat vlak om beter te doen dan uw voorgangster? Het lijkt mij niet bijzonder moeilijk om op dat vlak meer ambitie te hebben dan mevrouw Sleurs. Wat is uw ambitie in verband met die taaltoestanden?

Ten tweede, bent u bereid om het Franstalig verzet tegen het respecteren van de taalkaders te breken? Wat zult u daartegen doen? Binnen welke termijn moeten voor u minstens de bestaande taalkaders gerespecteerd worden? Welke zijn de vooruitzichten en binnen welke termijn werkt u daar naartoe?

Tot slot, in de hoop dat u meer ambitie hebt dan louter de toepassing van de bestaande taalkaders, vraag ik u ook of u overweegt om de taalkaders zelf te herbekijken. Vandaag zijn die immers, met een 50 %-50 %-verdeling, discriminatoir ten opzichte van de Vlamingen. Mogen wij op dat vlak ook iets van u verwachten?

Staatssecretaris Zuhal Demir: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Pas, het is de evidentie zelf dat ik belang hecht aan de naleving van de wetgeving, dus ook van de taalwetgeving. Ik zal om die reden er bij de federale wetenschappelijke instellingen dan ook op aandringen dat zij in hun personeelsbeleid maximaal met de bindende taalkaders rekening houden.

Ik heb nu de gelegenheid gehad een aantal instellingen te bezoeken. Ik heb ze nog niet allemaal kunnen bezoeken, maar het gebruik van termen zoals sabotage en verzet is niet correct. Er is wel degelijk de wil om de taalwetgeving na te leven.

De informatie over de redenen die ik heb gekregen – de cijfers zijn immers wat ze zijn –, is dat de oorzaak verschillend is. Ik zal er twee opnoemen. Dat is, ten eerste, het aanbod op de arbeidsmarkt. Het gaat daarbij voornamelijk over personeel voor de lagere niveaus. Dat is, ten tweede, de nood aan heel gespecialiseerde profielen, zeker voor het wetenschappelijke kader.

Ik zal eraan werken om de taalwetgeving correct na te leven. Ik kan mij op dit moment echter moeilijk vastpinnen op een tijdskader of tegen een bepaalde datum een bepaalde doelstelling vastleggen. Het zou niet verstandig zijn dat te doen.

Het opstellen van taalkaders vindt zijn oorsprong in artikel 43, § 3, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken. Het bepaalt dat de taalkaders gebaseerd dienen te zijn op het wezenlijke belang dat de Nederlandse en Franse taalgebieden respectievelijk voor iedere dienst vertegenwoordigen. Het bepaalt ook dat de in het vooruitzicht gestelde verdeling van de betrekkingen over de verschillende taalkaders vooraf aan het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht wordt onderworpen.

De methodiek voor het opstellen van taalkaders die u in vraag stelt en waarvan u beweert dat ze slecht loopt, is een methodiek die door de Vaste Commissie voor Taaltoezicht wordt gevalideerd. In die commissie zitten enkel leden die door de deelstaten worden voorgedragen. Het ligt dus niet in mijn bevoegdheid om aan die reglementering iets te veranderen.

Barbara Pas (VB): Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord. Sta mij toe dat ik wel twijfel aan die goede wil om daar iets aan te doen. Ik kan immers niet anders dan vaststellen dat het al meer dan tien jaar mank loopt en dat het alleen maar achteruit gaat. Als die wil er is om er echt iets aan te doen, is het toch wel zeer vreemd dat de cijfers het tegenovergestelde bewijzen.

Het is jammer dat u zich niet durft vast te pinnen op een datum, tot wanneer die wel moeten worden gerespecteerd. Het is toepassing van bestaande wetgeving. Het is ook jammer dat u niet meer ambitie hebt. Mij gaat het om het principe van de taalverhoudingen. Die 50-50-verdeling is gewoon nadelig voor de Vlamingen. Dat geldt voor de meeste wetenschappelijke instellingen. U zou er wel degelijk op kunnen aandringen om naar een billijke 60-40-verhouding te gaan.

Ik ben een beetje teleurgesteld dat er niet meer ambitie is op dit vlak. Ik ben overtuigd van uw goede wil. Ik zal dit alleszins opvolgen in de hoop dat, de volgende keer dat ik u hierover ondervraag, de cijfers eindelijk in de omgekeerde richting gaan.

Mijnheer de voorzitter, om de staatssecretaris te helpen in haar goede wil om hieraan iets te doen, heb ik een motie.

Moties

Tot besluit van deze bespreking werden volgende moties ingediend.

Een motie van aanbeveling werd ingediend door mevrouw Barbara Pas en luidt als volgt:

“De Kamer,

gehoord de interpellatie van mevrouw Barbara Pas

en het antwoord van de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, toegevoegd aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken,

– gelet op de taalwet in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 (SWT);

– overwegende dat de SWT bepalen dat de taalkaders voor de verdeling van de betrekkingen tussen de taalgroepen in de centrale overheidsdiensten dienen te gebeuren “met inachtneming, op alle trappen van de hiërarchie, van het wezenlijk belang dat de Nederlandse en Franse taalgebieden respectievelijk voor iedere dienst vertegenwoordigen”;

– overwegende dat de Vlamingen ongeveer 60 % van de bevolking van dit land uitmaken;

– gelet op de taalkaders van de verschillende federale wetenschappelijke instellingen;

– overwegende dat deze taalkaders vaak geen weerspiegeling vormen van “het wezenlijk belang dat de Nederlandse en Franse taalgebieden vormen en zwaar in het nadeel van de Vlamingen zijn”;

– overwegende dat op datum van 30 juni 2016 volgens de federale webstek pdata 52 % van de betrekkingen in de federale wetenschappelijke instellingen bezet worden door Franstaligen en slechts 48 % door Vlamingen;

– overwegende dat daarmee de reële taalverhoudingen in de federale wetenschappelijke instellingen nog een stuk onder de voor de Vlamingen reeds nadelige taalverhoudingen liggen zoals ze in taalkaders werden vastgelegd;

– overwegende dat deze scheeftrekkingen al tientallen jaren bestaan en er nauwelijks verbetering valt vast te stellen;

– overwegende dat er de jongste twee jaar bij de federale wetenschappelijke instellingen in hun globaliteit geen vooruitgang werd geboekt om deze scheeftrekkingen recht te trekken;

– overwegende dat op het vlak van elk van deze instellingen afzonderlijk, er de jongste 2 jaar in 8 instellingen zelfs een nog grotere benadeling van de Vlamingen valt waar te nemen en slechts in 6 instellingen een zeer lichte verbetering;

– overwegende dat bij minstens 11 van deze 14 instellingen de taalkaderverhoudingen niet worden gerespecteerd ten nadele van de Vlamingen;

– overwegende dat vele beloftevolle jonge Vlaamse afgestudeerden hierdoor niet kunnen doorgroeien naar een wetenschappelijke carrière;

vraagt de staatssecretaris voor Wetenschaps­beleid op zeer korte termijn alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de reële taalverhoudingen in alle federale wetenschappelijke instellingen, voor wat de Vlamingen betreft, minstens voldoen aan de taalverhoudingen zoals ze in de taalkaders werden vastgelegd.”

Een eenvoudige motie werd ingediend door de heer Werner Janssen.

Over de moties zal later worden gestemd. De bespreking is gesloten.