Op 3 juli verscheen onderstaande bijdrage van Dominique Laridon op de veelgelezen Vlaams-nationale webstek doorbraak.be. We geven u deze graag ter lezing, vooral omdat het nog maar eens aantoont hoe uiteindelijk de Franstaligen in het algemeen en de PS in het bijzonder de poten onder ‘hun’ België afzagen. Voor ons niet gelaten…
De onverlaat De Laet
Het mag geen naam hebben, die nieuwe vergaderzaal voor onze Kamerleden. Of toch niet de naam van Jan Jacob de Laet.
Het Belgische surrealisme wordt doorgedreven tot in de details. Vaak zijn het zelfs de grootste onbenulligheden die treffend illustreren hoe absurd en ellendig dit land in elkaar steekt, net omdat ook die futiliteiten ten prooi vallen aan achterlijke obstructies. Neem, ter lering en vermaak, de vitale kwestie van de zes nieuwe vergaderzalen in het Forumgebouw, die de volksvertegenwoordigers van de nabijgelegen Kamer de ruimte moeten geven om hun almaar in aantal toennemende onderzoekscommissies adequaat te organiseren. Want hoe minder belang het parlement heeft, hoe meer het gesteld is op gloednieuwe vergaderinfrastructuur.
Na letterlijk jaren van voorbereiding is het federale parlement bijna klaar voor de uitbreiding naar het Forumgebouw. Er moeten alleen nog enkele kleinigheden geregeld worden, zoals de naamgeving van de zes nieuwe zalen. Uit blinde luiheid heeft het bestuur van de Kamer geoordeeld dat ook dit onderwerp moet zijn van partijpolitiek compromis. De Belgische evenwichten moeten ook in de naambordjes weerspiegeld worden en dus mogen de fracties elk een naam voordragen. Waarmee de problemen natuurlijk niet opgelost waren, want meteen bleek PS-bons Laurette Onkelinx in staat om groot misbaar te maken tegen de keuze van N-VA, die een zaal wou wijden aan het Vlaamsgezinde Kamerlid Jan de Laet (1815-1891).
Geen revolutionair
Hoe aanstootgevend was de Laet, als hij 125 jaar na zijn dood nog een communautair relletje doet ontstaan? Het korte antwoord is: helemaal niet. De Laet was een Antwerpse burgerman – een chirurg-verloskundige, schrijver en dichter – die van 1863 tot aan zijn dood in de Belgische Kamer zetelde. Hij staat met twee benen in de eerste generatie van goedmoedige, bonafide, romantische flaminganten. Net als zijn goede vriend Hendrik Conscience was de Laet absoluut geen separatist die België wilde slopen – zelfs integendeel. De Laet stond als politicus voor democratie en decentralisatie, maar altijd netjes binnen het Belgische kader.
De Laet werd voor verkozen als lid van de Meetingpartij – genoemd naar de rumoerige volksvergaderingen tegen de regeringsplannen om Antwerpen om te bouwen tot nationale vesting. Het antimilitarisme loopt als een rode draad door zijn politieke loopbaan en ligt aan de basis van zijn meest bekende wapenfeit: het illegale duel met baron Pierre Chazal, die op dat moment (in 1865) Minister van Oorlog was. In volle Kamerzitting had de Laet Chazal verweten dat er oneerlijke praktijken werden gehanteerd om jonge mannen in te lijven in het vrijwilligerslegioen dat zich zou gaan mengen in de Mexicaanse Burgeroorlog. Een beledigde Chazal daagde de Laet uit voor een duel met pistolen, hoewel dat al meer dan 20 jaar verboden was. De Laet schrok niet terug en verwonde Chazal licht bij het ochtendelijke vuurgevecht (hoewel de minister wel nog sterk genoeg was om zijn ochtendwandeling langs de grote lanen van Brussel verder te zetten). Het Hof van Cassatie veroordeelde beide duelisten tot een gevangenisstraf en een geldboete van 300 frank – al haaste koning Leopold II zich om gratie te verlenen.
Het flamingante palmares van De Laet oogt al bij al bescheiden. De Laet was in 1863 weliswaar het allereerste Kamerlid dat zijn eed aflegde in het Nederlands (meer dan 100 jaar voor de Grondwet vertaald zou worden in die taal), maar tijdens zijn verdere carrière sprak hij tijdens parlementaire debatten uitsluitend Frans. De Antwerpse achterban, de zogenaamde Nederduitsche Bond binnen de Meetingpartij, had om die reden trouwens heel wat kritiek op de Laet. Pas na publiekelijke kritiek van Julius de Geyter, die de Laet verweet het taalvraagstuk te verwaarlozen, maakte hij als Kamerlid werk van de Vlaamse grieven en lag hij mee aan de basis van de taalwetten van 1878, die voor het eerst bepaalden dat rijksambtenaren in Vlaanderen en Brussel minstens tweetalig moesten zijn.
Geen land te bezeilen
Het is een raadsel waarom de PS zich bij monde van Laurette Onkelinx verzet tegen een symbolisch eerbewijs voor de Laet. Zijn de 19de eeuwse taalwetten nog niet verwerkt? Heeft de chef van de Brusselse PS nog niet verteerd dat de Laet ooit de Vlaamse randgemeenten steunde – toen al – tegen hun inlijving bij de hoofdstad? Zindert de kaakslag van die Nederlandstalige eed nog na? Of speelt hier iets anders, een irrationele, feitenvrije haat tegen alles wat Vlaamsgezind is en iedereen die mede belet heeft dat het jonge België een puur Franstalige staat werd? Met deze lieden, allergisch voor al wat Vlaams voelt, valt geen land te bezeilen.
De naam van een vergaderzaal voor een bijna irrelevant geworden assemblee is geen halszaak. De enige flamingant die je met zo een tricoloor eerbewijs echt plezier zou doen, is wellicht Jan de Laet zelf – en die is al lang dood. De tijd waarin brave flaminganten alleen maar tot doel hadden om België te verrijken met een Nederlandstalige component is eveneens voorbij. Dat een groot deel van de Vlaamse Beweging sinds de Laet geradicaliseerd is, is dan ook mede te wijten aan het ressentiment van bittere Franstaligen zoals vandaag Laurette Onkelinx, die zelfs op 19de eeuwse schimmen reageert met onbegrijpelijk venijn: wat Vlaams is, vals is – sla dood!