Honderd jaar geleden nam de Frontbeweging een nieuw initiatief om druk op de ketel te krijgen. De ‘Open brief’, gericht aan Albert I, wordt vandaag nog altijd beschouwd als de eerste stap naar een Vlaams-nationale politiek.
(Een artikel van Luk Van Nieuwenhuysen in Vlaams Belang Magazine, maandblad van de Vlaams-nationalistische partij, juli 2017)
Terwijl in bezet België de activisten de gelijkheid voor Vlamingen en zelfbestuur met de steun van Duitsland trachtten te verwezenlijken, kwam in de loopgraven aan de IJzer de Frontbeweging tot ontwikkeling. Naarmate de oorlogsjaren vorderden, groeide de argwaan bij de Vlaamse soldaten – waaronder veel vrijwilligers – die aanvankelijk geloofden dat de oproep van koning Albert om de Guldensporenslag te gedenken de belofte inhield dat er voortaan ook met de Vlamingen zou worden rekening gehouden in dit land.
Bij de militairen bleef de bevelvoering evenwel overwegend Frans. De recente taalwetgeving in het leger werd – met de oorlogsomstandigheden als uitvlucht – niet toegepast. Zelfs voor de gesneuvelde Vlamingen kon er geen grafschrift in hun moedertaal af. De legerleiding die tot kort voor de oorlog nog met lotelingen had gewerkt, wist niet hoe om te gaan met de mondige Vlaamse intellectuelen die sedert het uitbreken van de oorlog de rangen hadden vervoegd en die zich bekommerden om de rechten van hun minder opgeleide landgenoten door hen vorming te bieden, hen te beschermen tegen de willekeur van hun oversten en hun taalrechten te verdedigen. Dat werd als gevaarlijk aanzien – mede omdat bekend was dat de activisten in het bezet gebied wel zaken konden verwezenlijken – en de legerleiding deed er alles aan om het ‘staatsgevaarlijke’ netwerk dat de Frontbeweging had uitgebouwd te ontrafelen en de verantwoordelijken te vervolgen. Ze werd daarin gesteund door de Franstalige media die een hevige anti-Vlaamse campagne voerde. Zelfs de Katholieke Partij zag niet graag dat er aan het front stilaan een weliswaar katholieke, maar ook flamingante tegenelite tot stand kwam. De belofte dat de taalwetgeving na de oorlog zou worden toegepast, kon er bij de regering intussen niet af. Integendeel, de minimale verworvenheden van voor de oorlog dreigden op de helling te worden gezet. Opperbevelhebber koning Albert wilde het Franstalige officierenkorps niet voor het hoofd stoten met taalmaatregelen. De Franstalige hetze tegen de Vlamingen werd opgevoerd met diens morele steun. De flaminganten in het leger werden gepest en bedreigd en de Vlaamse kranten die wat te veel aandacht aan de wantoestanden besteedden hing een verkoopverbod binnen het leger boven het hoofd.
Van taaleisen naar zelfbestuur
Dat de Frontbeweging een netwerk kon uitbouwen was het gevolg van de stabiliteit van het IJzerfront. Er werden Frontblaadjes onder de soldaten verspreid en in 1916 werd het ‘Werk van Heldenhulde’ opgericht, dat onder andere zorgde voor grafstenen voor gesneuvelde Vlaamse soldaten. In 1917 was er in Ierland de Paasopstand geweest tegen de Engelse bezetters, het Frans leger ging gebukt onder deserties en opstanden, in Rusland broeide de revolutie en vanuit de Verenigde Staten klonk de boodschap dat kleinere volkeren ook recht op soevereiniteit hadden. In bezet gebied hadden de Duitsers de universiteit van Gent vervlaamst en daarmee een belangrijke eis van de vooroorlogse Vlaamse beweging verwezenlijkt.
De legerleiding reageerde met een verbod op het verenigingsleven. De frontbladen werden streng gecensureerd en ‘onruststokers’ werden door de legerleiding waar mogelijk gestraft en/of overgeplaatst. De Belgische regering liet de militairen begaan en weigerde beterschap te beloven. De frontbeweging zag zich genoodzaakt om ondergronds te gaan en radicaliseerde. De twijfel groeide immers of er binnen een Belgische context nog wel enige hoop was om de Vlaamse verzuchtingen te verwezenlijken. In mei 1917 zette de leiding in op zelfbestuur en op 11 juli 1917 kwam er een nieuw initiatief: ‘de Open Brief’.
‘Aan den koning van België’
Het epistel van elf bladzijden was gericht ‘aan den Koning van België’, Albert I, en werd op duizenden exemplaren clandestien verspreid. Adiel Debeuckelaere, de leider – of ruwaard zoals dat toen werd genoemd – van de Frontbeweging was er de auteur van. Hij werd bijgestaan door enkele vrienden, waaronder Joris Van Severen en Karel De Schaepdrijver. De Frontbeweging bleef trouw aan België, maar de Belgische staat werd zwaar onder vuur genomen omdat het Nederlands sinds 1830 werd achtergesteld en omdat de Walen werden bevoordeeld. Tevens werd de wijze gehekeld waarop de Vlamingen in het leger werden getergd en in de pers werden aangevallen. De Frontbeweging maakte duidelijk dat er best rekening zou worden gehouden met haar verzuchtingen en dat het Vlaams leger ‘enkel op een wachtwoord wacht’. Er werd aangedrongen op een duidelijke en schriftelijke belofte. Die kwam er niet, maar de brief bleef niet zonder gevolg. Er werd een nieuwe minister van oorlog benoemd die alles wat op Vlaamsgezindheid wees uit het leger moest bannen. Wie te maken had met het opstellen en verspreiden van de open brief of er zelfs maar een exemplaar van in zijn bezit had, mocht op sancties rekenen. Daarop schreef priester-dichter Cyriel Verschaeve op vraag van de Frontbeweging een tweede, kortere, open brief. Het was een felle aanklacht en tevens een duidelijke waarschuwing dat de vervolging waaraan de leden van de Frontbeweging het slachtoffer waren bij een toenemend aantal Vlaamse soldaten de overtuiging deed groeien dat er van het parlement geen soelaas moest worden verwacht voor de Vlaamse eisen. Ook nu weer bleef de brief zonder gevolg. Er waren wat vage beloften op taalgebied die echter amper werden nagekomen, maar er volgde wel een strenge repressie. Aan het einde van de zomer 1917 was het duidelijk dat de Frontbeweging niet op enige toegeeflijkheid moest rekenen. In oktober 1917 werd ‘Vlaanderen’s dageraad aan de IJzer’ verspreid, een vlugschrift waaraan Hendrik Borginon en Filip de Pillecyn hadden gewerkt en waarin werd geëist dat België een federaal land zou worden.
Revolte blijft uit
Er volgden in 1917 en 1918 nog open brieven, onder andere gericht aan kardinaal Mercier, aan de ‘verbondenen landen’, aan de Vlaamse soldaten… Sommigen hadden gehoopt en gedreigd dat na de oorlog het zelfbestuur desnoods met geweld zou worden afgedwongen. Heel Europa leefde in een sfeer van opstand en revolutie. Na de Wapenstilstand op 11 november 1918 waren er contacten tussen de Frontbeweging en achtergebleven activisten, maar die laatsten gingen gebukt onder een harde repressie. Bovendien stonden de meeste inwoners uit het bezette gebied, in tegenstelling tot de Fronters die vier jaar lang de vernederingen in het leger hadden moeten ondergaan, onverschillig ten aanzien van de Vlaamse beweging, terwijl de meeste teruggekeerde soldaten al lang blij waren thuis te zijn. Tot een revolte kwam het niet, maar de Frontbeweging groeide wel uit tot een politieke beweging. Dat werd niet van meet af aan een groot succesverhaal, maar het vormde wel de aanzet tot de uitbouw van de Vlaams-nationale partijpolitiek die met vallen en opstaan evolueerde van federalisme, over confederalisme naar de meest verregaande vorm van zelfbestuur die Vlaams Belang vandaag voorstaat: de onafhankelijkheid.