Dinsdag 14 juni besprak de kamer het Wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Barbara Pas had hierbij een aantal amendementen die tot doel hebben de kennis of tenminste de wil tot het aanleren van de streektaal tot bepalende norm te stellen, net zoals in Nederland overigens.
Barbara Pas motiveerde haar amendementen als volgt: “Het is een algemeen gekend gegeven dat kennis van de taal van het taalgebied waar men woont, één van de sleutels vormt tot het bekomen van een vaste betrekking en/of tot maatschappelijke integratie. Zo stelde de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie op 1 juni in commissie dat 48 % van de erkende vluchtelingen na 2 jaar nog steeds van een leefloon afhankelijk zijn. Hun gebrekkige kennis van de landstaal/-talen, samen met hun doorgaans lage scholingsgraad, mogen daarvan ongetwijfeld als hoofdoorzaken worden aangeduid. Er mag dan ook verwacht worden van diegenen die deze kennis niet of onvoldoende hebben en die via het recht op maatschappelijke integratie een beroep doen op de solidariteit van de gemeenschap, dat zij een inspanning leveren om deze taalkennis te verwerven. Zolang ze deze niet bezitten, is het immers moeilijk, zo niet onmogelijk om hen uit hun positie van afhankelijkheid van openbare steunverlening te helpen, en blijven zij in de hangmat van het recht op maatschappelijk welzijn hangen. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Wij stellen dan ook een regeling voor waarbij de personen die in dat geval zijn en een beroep doen op hun recht op maatschappelijke integratie, een inspanning leveren, waarbij een resultaatsverbintenis wordt verwacht en hun recht op maatschappelijk integratie hieraan degressief wordt gekoppeld. De voorgestelde regeling is grotendeels geïnspireerd door het Nederlandse voorbeeld. Daar werd op 20 maart 2015 een wetswijziging goedgekeurd van de Wet werk en bijstand (nu: artikel 18b van de Participatiewet) teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet. Deze nieuwe wetsbepaling ging in voege op 1 januari 2016. Zij bepaalt dat een bijstandstrekker die niet in voldoende mate kennis heeft van de Nederlandse taal nodig om aan een job te geraken, in eerste instantie mag rekenen op een vermindering van de bijstand die hij trekt en bij voortduring van die toestand zelfs volledig zijn bijstand zal verliezen. De eerste zes maanden wordt de bijstand met 20 % verminderd, tussen de zesde en de twaalfde maand met 40 % en na een jaar wordt de bijstand volledig afgeschaft zolang de betrokkene niet de nodige inspanningen heeft geleverd om voldoende Nederlands te kennen om op de arbeidsmarkt aan de slag te kunnen.”
Op de webstek van N-VA lezen we: “Wie wettelijk in België verblijft, moet alle kansen krijgen om deel te nemen aan onze samenleving. Een inburgeringstraject zorgt voor een begeleide stap naar integratie. Maar dan stopt het niet: echte integratie verloopt via het werk, in het verenigingsleven, in de buurt, en ga zo maar verder. Kennis van het Nederlands is daarbij cruciaal.
De N-VA vraagt nieuwkomers niet om hun identiteit af te leggen aan de grens of hun geloof op te geven. We vragen wel om onze publieke cultuur te delen, onze taal te leren en de basisregels van onze samenleving te respecteren en na te leven.”
Ook Vlaams minister van Inburgering Liesbeth Homans zegt hierover: “Een goede kennis van het Nederlands verhoogt de zelfredzaamheid.” “Het is duidelijk dat dit een hefboom is voor een volwaardige participatie aan onze samenleving en een succesvolle integratie.”
Desniettegenstaande stemde de N-VA-fractie de amendementen van Barbara Pas mee weg… Hoe kan een partij toch zó tegen haar eigen principes stemmen?