Onder deze titel verscheen op 21 maart jl. op Doorbraak.be een lezenswaardig artikel van Mark Deweerdt. We geven het u voor wat u het waard vindt in de discussie over de financiële gevolgen van de staatshervorming.
Er is een aantoonbare correlatie tussen ‘de moeilijk te temmen overheidsuitgaven in dit land en de voortschrijdende federalisering’, zo blijkt uit onderzoek van Rik Daems waarover De Morgen afgelopen vrijdag berichtte. Rik Daems, die in het Vlaams Parlement de Open Vld-kiezers van Vlaams-Brabant vertegenwoordigt, volgt een opleiding aan de KU Leuven, meldt De Morgen (18 maart). Om welke opleiding het gaat, zegt de krant niet, maar aangenomen mag worden dat het niet theologie is. In het kader van zijn opleiding onderzocht Daems – we citeren De Morgen – ‘of er een verband is tussen de moeilijk te temmen overheidsuitgaven in dit land en de voortschrijdende federalisering. Het antwoord is ja.’
Daems hield de stijging van de overheidsuitgaven tussen 1990 en 2014 tegen het licht en ontwaarde vier ‘knikjes’: in 1990-1993, in 2001-2003, in 2005 en in 2008. We nemen aan dat zijn cijfers kloppen en dat hij zich baseert op de totale overheidsuitgaven (federale overheid, gemeenschappen en gewesten, lokale overheid en sociale zekerheid) exclusief rentelasten. De gegevens over de overheidsfinanciën die we vonden in het driemaandelijkse Tijdschrift van de Nationale Bank van België zijn onvoldoende eenduidig om een en ander te controleren.
De ‘knik’ in 2008 (en ook 2009) is volgens Daems het gevolg van de banken- en de daaropvolgende en daaruit voortvloeiende financieel-economische crisis. De ‘knik’ van 2005 is een ‘louter een boekhoudkundige kwestie omdat de federale overheid dan de schuld van de NMBS overneemt’. Eurostat heeft België inderdaad verplicht de overname van de NMBS-schuld van 7,4 miljard euro alskapitaaluitgave te boeken.
De twee andere ‘knikjes’ vallen ‘in de jaren na een grote staatshervorming’, die van 1988-1989 en die van 2000-2001. Hoewel Daems met de staatshervorming ‘enkel een correlatie waarneemt, geen oorzakelijk verband’, aldus De Morgen, ziet hij in die periodes ‘geen enkele andere politieke of maatschappelijke omstandigheid die zulke impact op de overheidsuitgaven kan hebben gehad’ als de staatshervorming.
‘Staatshervormingen jagen België op kosten’, kopt De Morgen concluderend. In een commentaarstuk schrijft Bart Eeckhout dat het onderzoek van Daems ‘een glasheldere correlatie’ aantoont ‘tussen de federalisering en de hoge kostprijs van de staat’. En ook: ‘De staat lekt geld, maar het lek zit in de deelstaten’.
Het is mogelijk – en zelfs zeer waarschijnlijk – dat de staatshervorming een kostprijs heeft (zoals het behoud van de unitaire staat een kostprijs zou hebben gehad in de vorm van onder meer de wafelijzerpolitiek, communautaire compensaties en tweetaligheidskosten). De meer dan gemiddelde uitgavenstijging in 1990-1993 (vooral in 1991 en 1992) en in 2001-2003 (vooral in 2002 en 2003) lijkt dat te bevestigen. De vaststelling verdient nader onderzoek: geldt ze ook voor de staatshervormingsfases van 1970, 1980 en 2011 (voor de Sint-Michielsstaatshervorming van 1993 geldt ze niet, Daems zegt er alvast niets over)? Heeft ze te maken met efficiëntieverlies in de eerste jaren na de overdracht van nieuwe bevoegdheden, middelen en mensen?
Rik Daems en Bart Eeckhout brengen zelf een belangrijke nuance aan. In de woorden van laatstgenoemde: ‘Een staat hervormen leidt niet per definitie tot hogere kosten. Van belang is de manier waarop je decentraliseert. En in België doen we dat op een erg inefficiënte manier, door deelstaten grotendeels met dotaties te financieren, en niet met eigen belastingbevoegdheid.’
De fiscale autonomie van de deelstaten is in België bijzonder laag. Het is precies de fiscale autonomie die de betrokken regeringen verantwoordelijk maakt voor niet alleen hun uitgaven maar ook hun inkomsten. Terwijl de gewesten enige mate van fiscale autonomie hebben, leven de gemeenschappen nog helemaal van dotaties.
Opmerkelijk is dat zowel Daems als Eeckhout zwijgt over de ‘herfinanciering’ van de gemeenschappen. Om de armlastige Franse Gemeenschap tegemoet te komen, hebben bij de staatshervorming van 1993 maar vooral die van 2001 de gemeenschappen extra middelen gekregen om bestaande bevoegdheden (vooral onderwijs) te financieren. Wie zoekt waar de Belgische staat geld lekt, kan dat niet negeren.
Het is trouwens niet alleen in de deelstaten dat het ‘lek’ in de Belgische overheidsfinanciën te vinden is – zoals de berichtgeving en commentariëring in De Morgen lijken te suggereren. Door te focussen op enkele ‘knikjes’ –discontinue uitgavenstijgingen in bepaalde jaren – blijven continue uitgavenstijgingen buiten beeld.
Zo is er de ‘politieke of maatschappelijke omstandigheid’ dat de opeenvolgende federale regeringen een steeds groter deel van hun belastinginkomsten aan de sociale zekerheid (SZ) hebben afgedragen. In 1990 haalde de SZ nog bijna vier vijfde van haar inkomsten uit de bijdragen (‘premies’) van werknemers, werkgevers en zelfstandigen. De staatstoelage bedroeg toen 6,5 miljard euro, of 21,6% van de SZ-inkomsten. In 2014 ging er 33,9 miljard euro uit de staatskas naar de SZ (toelage plus de inmiddels ingevoerde ‘alternatieve financiering’). De overheidsfinanciering was daarmee goed voor 34,4% van de SZ-inkomsten. Indien het aandeel in 2014 nog altijd 21,6% zou zijn geweest, zoals in 1990, dan had de federale regering dat jaar 17 miljard euro minder moeten uitgeven.
Dat de overheidsuitgaven in België ‘moeilijk te temmen’ zijn, ligt ook aan de explosieve stijging van de SZ-uitgaven. Een stijging die in toenemende mate uit de algemene middelen werd (en wordt) gefinancierd. Van 1990 tot 2014 is de overheidsfinanciering van de SZ met 423% gestegen. Dat is beduidend meer dan de stijging van de totale overheidsuitgaven (+ 210%) en meer dan de stijging van de uitgaven van de deelstaten (+ 274%).
Wie zegt dat het lek in de Belgische staatskas bij de deelstaten te vinden is, vertelt dus maar een (klein) deel van de waarheid.