Voor de zoveelste keer: taalwantoestanden in de Brusselse plaatselijke besturen

Op 19 september richtte Barbara Pas zich in de bevoegde parlementaire commissie met een mondelinge parlementaire vraag tot Jan Jambon, de vice-eersteminister en minister van de Veiligheid en de Binnenlandse zaken, belast met de Regie der gebouwen over “het taalrapport over het jaar 2017 van de vicegouverneur van Brussel over de taalwantoestanden in de Brusselse plaatselijke besturen”. U vindt hier daarover het integraal verslag. 

Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, elk jaar opnieuw interpelleer ik u naar aanleiding van het taalrapport van de vicegouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Ik heb mijn interpellatie enkele maanden geleden ingediend, toen zijn rapport over het jaar 2017 juist uit was. Ook ditmaal moeten wij weer vaststellen dat zowel in de Brusselse gemeenten als in de OCMW’s de taalwet nog altijd massaal met de voeten wordt getreden en dat er opnieuw records worden gebroken.

In de Brusselse gemeenten was in 2017 niet minder dan 72,2 % van de benoemingen, aanstellingen en bevorderingen illegaal, vanuit het standpunt van de taalwet bestuurszaken. Op één jaar tijd is er een achteruitgang met niet minder dan 5 procentpunten, want in 2016 zaten wij aan 67,2 %. Een gelijkaardige forse achteruitgang stellen wij vast bij de OCMW’s. In 2016 was daar nog 89 % van de benoemingen illegaal. In 2017 is er een stijging tot 94 %. Zelfs met die hoge cijfers is er dus nog een toename met vijf procentpunten. Men zou zich afvragen of het nog erger kan. Als het zo verder gaat, evolueren wij voor de OCMW’s volgend jaar in de richting van 100 %. Dan zitten wij werkelijk helemaal aan de bodem.

Het aantal illegale benoemingen in de gemeenten is van 60,9 % in 2014, in de voorbije legislatuur, toegenomen tot 72,2 %. Op vier jaar tijd is er dus een achteruitgang van 11,3 procentpunten. Voor de OCMW’s bedraagt de achteruitgang onder deze regering acht procentpunten, van 86 naar 94 %.

De Brusselse plaatselijke besturen lachen daarmee. Zij lachen de Vlamingen vierkant uit, want het is zonder twijfel geen toeval dat het jongste jaar onder deze regering een dergelijk forse terugval heeft plaatsgegrepen. Zelfs in de voorbije jaren hebben wij zoiets niet meer gezien. Ik vraag mij af wat er nog moet gebeuren voor er eindelijk ingegrepen zal worden. Het is niet nieuw, het loopt al jaren totaal scheef, maar nu loopt het nog sneller en frappanter helemaal de verkeerde richting uit.

In dat verband wil ik nog even recapituleren dat de taalwet bestuurszaken een bestaande wet is die onder de communautaire stilstand valt. Die wet is op een democratische manier goedgekeurd door het Parlement. Het is een wet van openbare orde. Dat wil zeggen dat er niet van afgeweken kan worden.

De Raad van State heeft al meermaals gesteld dat dergelijke illegale benoemingen niet kunnen en dat de vernietigingsbevoegdheid geen facultatief maar een verplicht gegeven is.

Niettemin wordt die wet massaal met voeten getreden alsof wij niet in een rechtsstaat maar in een bananenrepubliek van de ergste soort leven.

Dat komt, enerzijds, omdat de voogdijbevoegdheid bij een regering van gepatenteerde incivieken ligt. Dat komt echter, anderzijds, ook omdat de voor de taalwet in Brussel bevoegde overheid, zijnde de federale overheid en dus u, mijnheer de minister, de voogdijbevoegdheid laat liggen in plaats van ze aan de incivieke Brusselaars te onttrekken en ze aan een instantie toe te vertrouwen die wel het werk doet dat ze in een democratische rechtsstaat zou moeten doen.

Toen ik u in het verleden over de kwestie heb geïnterpelleerd, was uw antwoord heel lang dat u er niks aan kon doen en dat het de bevoegdheid van de Brusselse regering was. Ik heb dat antwoord altijd bestreden. Inmiddels is er een advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht* alsook een advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State. In beide adviezen is bevestigd dat u er wel degelijk iets aan kan doen en dat u wel degelijk bevoegd bent, om de voogdij inzake de taalwetgeving aan de Brusselse instanties te onttrekken. U kan daarvoor een bijzonder administratief toezicht in het leven roepen, bijvoorbeeld door ook de vernietigingsbevoegdheid aan de vicegouverneur toe te vertrouwen.

Tot op vandaag is op dat vlak van regeringszijde echter nog niets gebeurd. Ik heb in mijn hoedanigheid van parlementslid mijn werk gedaan, om het via wetgevende kant op te lossen. Mijn initiatief is helaas weggestemd. Er ligt in de commissie voor de Binnenlandse Zaken nog een ander voorstel klaar. Het geraakt echter maar niet besproken. Er gebeurt helemaal niets.

Mijnheer de minister, daarom is mijn vraag aan u de volgende.

Hoelang zal u dat incivisme van de Brusselse voogdijinstanties nog dulden? Zal u eindelijk initiatieven nemen, om aan dat incivisme op heel korte termijn een einde te maken?

Minister Jan Jambon: Mevrouw Pas, ik vind het, net zoals u, onaanvaardbaar dat de taalwetten niet nageleefd worden. De taalwetten zijn, zoals u zelf aanhaalt, wetten van openbare orde. Daar kan dus niet van afgeweken worden. De adviezen van de vaste commissie en van de Raad van State, die u aanhaalt, en het verslag van de vicegouverneur, zeggen zeer duidelijk dat het administratief toezicht over de Brusselse gemeenten aan OCMW’s bij de Brusselse regering en de Gemeenschappelijke Gemeenschaps­commissie ligt. Er is door de wetgever voor gezorgd dat elke taalgroep in Brussel ervoor kan zorgen dat de taalrechten van zijn taalgroep gegarandeerd zijn. Net daarom is er gezorgd voor pariteit in de Brusselse regering.

Ik betreur uiteraard dat de Brusselse minister-president niet zorgt voor de Vlamingen in Brussel en er niet op toeziet dat enkel ambtenaren die beide landstalen kennen, aangeworven worden. Ik zou bijna durven zeggen dat de verantwoordelijkheid van de Vlaamse ministers in Brussel nog groter is. Het is hun verantwoordelijkheid en plicht om erop toe te zien dat de belangen van de Vlamingen in  Brussel niet geschaad worden. Een interpellatie in het Brussels Parlement zou daarom ook beter aan de orde zijn.

Met het eerste gedeelte van uw analyse, waarin naar voren komt dat het schrijnend is dat de taalwetten, hoewel ze van openbare orde zijn, niet worden nageleefd, ben ik het eens.

Met het tweede gedeelte, waarin wordt beweerd dat zowel de VCT als de Raad van State zeggen dat ik bevoegd ben om de voogdij aan de Brusselse instanties te onttrekken, ben ik het niet eens. Lees de adviezen er nog maar eens grondig op na. Wat u beweert, staat daar namelijk negens in. Er staat echter wel dat de federale overheid, met een eenvoudige meerderheid, een specifiek toezicht zou kunnen organiseren. Zo’n eenvoudige meerderheid is er op dit moment niet. Over deze aanpassing staat tevens niets in het regeerakkoord.

U weet, of u weet niet, dat het onmogelijk is om iets te realiseren dat niet in het regeerakkoord staat, wanneer daar geen consensus over is in de regering. Volgend jaar moet een nieuw regeerakkoord geschreven worden. Op dat moment moet deze aanpassing dan ook zeker meegenomen worden in de discussies. Ik hoop dat er, bij het opstellen van het volgend regeerakkoord, voldoende partijen zullen gevonden worden om dit te steunen.

Barbara Pas (VB): Mijnheer de minister, het is eigenlijk triestig om te horen. Ik begrijp dat de hoofdverantwoordelijkheid in Brussel ligt. Wij interpelleren daar ook over in het Brussels Parlement. Mijn collega, Dominiek Lootens, heeft de bevoegde ministers daarover al regelmatig aan de tand gevoeld, maar als het daar niet wil lukken — daar staat het immers ook niet in het regeerakkoord en is er ook geen draagvlak om er iets aan te doen —, dan is het aan de voogdijminister om in te grijpen.

Ik betreur dat u zich wegsteekt achter het feit dat daar geen consensus over bestaat. Er is bijvoorbeeld wel consensus over het samenvoegen van de Brusselse politiezones, maar dat voert u ook niet door. Dat is een drogreden die men aanhaalt wanneer het uitkomt. U zou het op het Overlegcomité kunnen aankaarten, maar er gebeurt helemaal niets. Er is helemaal geen wil om het te veranderen. Misschien is het volgend jaar al niet meer nodig om het zelfs nog in een regeerakkoord op te nemen en is de situatie daar al veel te verziekt om ze nog recht te trekken. Ik betreur het gebrek aan ambitie van iemand die de bevoegdheden in handen heeft om er iets aan te doen, ten zeerste.